Wat de oarloch mei ús die

Reinskje Visser

 

Hoe ik de oorlogsjaren in Makkum heb beleefd

Ik was 12 jaar, toen op 10 mei 1940 de oorlog uitbrak. Daarvoor was Makkum onderdeel van de Wonsstelling, omdat wij dicht bij de Afsluitdijk woonden. Er waren al verscheidene soldaten ingekwartierd in scholen en op andere locaties. De hogere soldaten waren bij burgers ingekwartierd. Toen op vrijdag 10 mei de oorlog uitbrak, was alles en iedereen paraat en nerveus. Op 11 mei moesten de meeste Makkumers vluchten, omdat het te gevaarlijk werd.
Wij konden alleen maar over de Workumerdijk. Tussen 10 en 11 uur moesten wij weg (tussen de betonblokken door). Onze vader en moeder hadden afgesproken, dat wij richting Warns, Wijckel zouden gaan, want daar woonde verre familie.
Bepakt en bezakt vertrokken wij de fiets, maar toen wij in Koudum aankwamen, stond Marten de Boer, de vader van Fré de Boer (uit Workum) op mensen te wachten, want zijn huis stond leeg omdat hij op de winkel van zijn zoon Jacob moest passen (wij waren ook nog familie van hem).
Zo kwamen wij met z’n 15-en in dat huis (Us Wente), dat uitkeek op de Dammenseweg.
Onze opa en oma, vader en moeder, mijn broer Douwe en zuster Janke en ikzelf, een tante met 3 kinderen en een oom en tante met twee kinderen. Wij sliepen op de grond weet ik nog.
Onze vader was maandags al terug gegaan naar Makkum en toen de oorlog ophield zijn wij woensdags weer naar huis gegaan. Alles stond nog op z’n plek.
Op 1 mei was ik op de MULO in Witmarsum gekomen en toen wij moesten vluchten, wilde ik mijn schoolboeken meenemen, maar dat kon natuurlijk niet. Alles kwam langzamerhand weer in rustig vaarwater, maar wel Duits natuurlijk.
De winters van 40/41 en 41/42 waren zeer koud. Het is zelfs een keer voorgekomen dat de inkt van mijn vulpen bevroren was toen ik op school kwam.
En ook het brood was bevroren en ook heel klef. Wij stopten dan het brood tussen de centrale verwarming, zodat het nog wel te eten was. Drinken hadden wij niet mee naar school, we konden wel water drinken. Wij zijn in die tijd ook wel eens op schaatsen naar Witmarsum gegaan. De tassen op een slee met mijn broer en nog een paar anderen. Witmarsum had nog de oude tijd, dus wanneer wij om 8 uur naar school gingen, was het in Witmarsum al twintig voor tien. Lange broeken voor meisjes waren er niet. Ik had gebreide kousen aan en soms windsels om de knieën. Het vroor soms wel 18 graden of meer. Ook heeft er toen ’s winters heel veel sneeuw gelegen en dat werd niet opgeruimd. Wij moesten altijd fietsen, want er was geen openbaar vervoer. Mijn vader had net voor de oorlog een nieuwe fiets gekocht en wanneer wij een lekke band hadden, mochten wij op die fiets. Wij hebben nooit “cushionbanden” (massief rubberen banden) gehad.
In 1944 heb ik examen gedaan en omdat het nog altijd oorlog was, ben ik thuis aan de slag gegaan, want daar was werk genoeg.
Alles was op de bon. Mijn vader (timmerman) was een roker en ik weet nog dat hij een boom had, waarvan klompen werden gemaakt. Hij ruilde dan klompen voor tabak, maar ook wel voor boter.
Wij haalden melk bij de boer, ’s ochtends en ’s avonds. Wij hadden toen een onderduiker vanwege de treinstaking en die maakte van de room boter, wat hij heel goed kon. Later is hij weer weg gegaan, want zijn vrouw woonde in Joure en zij kon er niet tegen dat haar man niet thuis was.

De laatste winter was in mijn beleving het zwaarst. Wij kregen een onderduiker uit Zuidhorn (Henk Groeneveld, 19 jaar) en op 11 februari kwam daar een gezin bij uit Swalmen (Limburg) met 3 kinderen (familie Geraedts). Zij moesten uit Limburg evacueren, via Duitsland met de trein, die ook nog werd beschoten, toen via Franeker, Witmarsum naar Makkum op een wagen. Er waren nog wel meer mensen uit Limburg. Mijn vader zat in de commissie om mensen bij particulieren onder te brengen. Wij hadden een groot huis, zodat wij wel mensen konden herbergen. Zo kwam de familie Geraedts bij ons met een meisje van 3 jaar, een tweeling van nog geen 2 en een baby van 9 maanden, maar die werd al gauw naar een pleeggezin gebracht.
Douwe, mijn broer, en onderduiker Henk sliepen in de doopsgezinde kerk (in een schuilplaats), omdat het thuis te gevaarlijk werd, want er konden razzia’s komen. Mijn moeder en ik gingen dan eerst een rondje maken (vanwege mogelijk verraad). Wij moesten ’s avonds om 8 uur binnen zijn. Gelukkig zijn ze nooit gevonden, en omdat het nog wel gevaarlijk kon worden met beschietingen in Makkum, is de kelder leeggehaald. Wat een geluk is geweest (maar later meer daarover).
Op 7 april 1945 is er een razzia geweest in Makkum, wat een rampdag is geworden. Ze hebben 6 mannen opgepakt, die later op de middag zijn doodgeschoten achter de politiekazerne. Later hebben de Duitsers de kazerne in brand gestoken. Ook het huis van huisarts Bogstra is afgebrand. Dat was vlak bij ons huis. Brandend materiaal lag bij ons in de achtertuin en in de Kerkstraat. Wat een trieste dag! Er is nu een monument dichtbij het centrum ter herinnering aan dit hele gebeuren.
Op 15 april moest ik ’s ochtends melk halen uit de Makkumer Mar (bij de Polder), maar toen ik bij een brug kwam, stond die open. Later bleek dat de N.B.S. dat hadden gedaan.
Ik ben toen een andere kant langs gegaan en op de terugreis stond bij Makkum een Duitser, die zei dat ik “absteigen” moest. Wanneer ik in Makkum woonde, mocht ik door, en anders moest ik weer terug. Ik zei met een bibberstem “Ich wohne in Makkum”. Mijn ouders waren maar wat blij dat ik weer thuis was, want daarna moesten wij binnen blijven, met de ramen en deuren dicht. Het was schitterend weer, maar je hoorde de kogels fluiten. Ik heb op de trap gezeten.
Dinsdags mochten vrouwen en kinderen melk halen en daarna weer naar huis gaan.
Woensdag 18 april begonnen ze met voltreffers op Makkum te schieten. Toen zijn wij allemaal in de kelder geweest. Onze evacué zei toen: “Wij hebben niets meer, en U nu ook niet meer”. Het was heel angstig. Toen het ophield, bleek dat de Canadezen in Makkum waren. Maar het zag er niet mooi uit!
Tegenover ons huis was een voltreffer in de gevel gekomen en van ons huis (een klokgevel) waren 36 ramen kapot.
Onze wc achter het huis was doorzeefd met granaatscherven. Het zag er raar uit.
Maar toen mijn vader een soldaat (Canadees) zag, vloog hij hem om de hals. Wat was mijn vader blij!
Maar Makkum lag wel vol puin. Telefoon- en electriciteitspalen lagen op straat. Ook zijn er verscheidene mensen omgekomen en gewond geraakt.
Wij moesten glas ruimen omdat de pantservoertuigen door de straten moesten.

Onze onderduiker was gereformeerd en onze evacués uit Swalmen Rooms Katholiek. Zelf waren en zijn wij doopsgezind, dus het was bij ons al oecumene en er is geen onvertogen woord gevallen.

Nu, vandaag de dag, kan alleen ik dit nog maar vertellen, want mevrouw Geraedts is 101 geworden en in februari 2014 overleden. De anderen zijn er ook niet meer.
Nu, na 70 jaar, is dit mijn verhaal. Er is natuurlijk nog veel meer te vertellen. En iedereen heeft het op zijn eigen manier beleefd. Het is een blijvend verhaal dat nooit mag worden vergeten.

Reinskje Visser (1927)

Op de foto de afgebrande kazerne in Makkum
(www.friesfotoarchief.nl, fotonummer 219)