Wat de oarloch mei ús die

Mient Luinstra

'Ik was een kleutertje van drie toen mijn oudste broer Kees (19) werd opgepakt. Hij had meegedaan met het legen van melkbussen. Samen met een paar jongens is hij opgepakt en naar het Scholtenshuis overgebracht, het hoofdkwartier van de SD in Groningen. Alle jongens, behalve Kees, werden al vrij snel vrijgelaten. Met de bus gingen ze terug naar ons dorp. Onze dominee zat toevallig ook in die bus, en hoorde hun bedrukte gesprekken. Hij zei tegen hen dat ze mijn ouders moesten vertellen dat Kees nog vast zat en dat hij de doodstraf had gekregen. Maar dat durfden ze niet. Toen is de dominee zelf naar ons toe gekomen. Hij trof mijn oudste zuster en vroeg naar mijn ouders. Toen wist ze meteen dat er iets heel ergs aan de hand was. Maar de geruchten hadden ons ook al bereikt.

Maar... de andere jongens waren vrijgelaten en weer teruggekomen. Waarom zou Kees dan niet terugkomen? Een paar melkbussen legen, zo'n misdaad was dat toch niet? De deur mocht niet meer op slot. Kees moest immers wel naar binnen kunnen als hij werd vrijgelaten. En we hebben heel lang rekening gehouden met zijn terugkomst.

In april 1949 vroeg de politie mijn ouders naar het politiebureau te komen. Ze hadden verklaringen nodig om de daders te berechten. Mijn ouders hebben alles verteld over de Meistaking en gaven een gedetailleerde omschrijving van Kees. Die agent vertelde dat het zeker was dat Kees was doodgeschoten, en dat de Duitsers hem met andere gefusilleerden op de Appelbergen hadden begraven. Daar was in 1945 al een massagraf gevonden, vertelde hij, maar later bleek dat er nog meer slachtoffers moesten liggen, onder wie onze Kees. We hadden vanaf toen min of meer zekerheid. Er kwam een soort rust. Er werd niet meer over gepraat. Het was erg, maar het was zo.

In 1980 kwam het boek 'Groningen in Oorlogstijd' uit. Ik heb het stuk van Buist over de Meistaking meteen gelezen en hem onmiddellijk gebeld. In dat boek stond namelijk dat Kees met vier anderen in Hoogezand was gefusilleerd. Dat hebben wij nooit geweten! Later bleek dat er al jaren bloemen werden gelegd bij de muur met kogelgaten, en wij wisten van niks. Die muur was er in 1980 niet meer.
Van Buist kreeg ik een aantal namen, waardoor ik veel mensen kon spreken. Zo hoorde ik dat de zoon van de slager de executies had gezien. Hij was woest geweest, en wilde de Duitsers met een slagersmes te lijf gaan. Zijn ouders hebben hem met man en macht moeten tegenhouden, anders was hij zeker doodgeschoten.

We realiseerden ons: hadden we er niet eerder achteraan moeten gaan? Na het vinden van het eerste massagraf op de Appelbergen, in december 1945, hadden ze verder moeten graven. Dan waren ze allemaal zéker gevonden. Hadden we toen van ons moeten laten horen? En in 1949, toen we wisten dat hij op de Appelbergen was gedumpt, hadden we toen harder aan de bel moeten trekken? Maar ja, je verwacht ook dat de overheid dat doet.

Ik hoorde dat er vijf jongens uit de auto waren geduwd. Eén jongen verloor daarbij zijn klomp. Dat was Kees. Toen hij die klomp wilde pakken gaf een Duitser hem een klap met een geweer. Maar het was ons zo ingeprent dat we buiten nooit op sokken mochten lopen, omdat mijn moeder dan weer sokken moest stoppen, vertelde mijn zuster me later. En die mensen hadden gezien dat hij zijn verloren klomp weer aan wilde doen.... Dat gaat je door merg en been.

In 1990 kwam iemand van het Rode Kruis een lezing houden in ons kerkgebouw. Ik heb hem in de pauze meteen aangesproken, en hem de naam en geboortedatum van Kees gegeven. Na een maand lag er een enveloppe in de bus. Dan gaat er wat door je heen! In de enveloppe zaten kopieën van Duitse documenten. Maar de meeste indruk maakte de kopie van de handgeschreven brief van mijn vader, waarin hij beschreef wat er in de Meistaking met Kees was gebeurd en hoe Kees er uit zag. Ik heb alles meteen gekopieerd voor mijn broer en zusters, en we hebben heel veel gepraat.

Ze stelden me al gauw als woordvoerder van de familie aan. Ik was de jongste. Als ik iets wist of hoorde, nam ik gelijk contact met hen op. Stukken kopieerde en verspreide ik meteen. Ik kon door mijn werkervaringen de nodige afstand nemen om door te gaan met het zoeken naar Kees. De ouderen hadden alles veel bewuster meegemaakt. Afstand nemen, dat moest vaak écht. Ik bedacht wel eens wat er in Kees omgegaan moet zijn, toen hij vier uur na zijn vonnis wachtte op het openen van de celdeur. Iedere voetstap, welke was voor hem? Misschien dacht hij wel aan mij, zijn kleine lievelingsbroertje. Zou hij dat kereltje ooit nog zien? Zoiets moet je van je af zetten. Anders word je gek.

Toen in 2003 op het Journaal kwam dat er nieuwe opgravingen gedaan zouden worden op de Appelbergen was mijn oudste zuster helemaal van de kaart. Ze huilde en huilde. Een verpleegster van het tehuis heeft een hele poos bij haar gezeten om met haar te praten. Het kwam heel hard aan. De oudsten hebben het verdriet van vader en moeder ook veel bewuster meegemaakt.

Mijn vrouw en ik zijn die volgende week drie keer naar de opgravingen geweest. Je kon overal bij, geweldig, niets was afgeschermd. We hebben met eigen ogen gezien hoe voorzichtig ze te werk gingen. Niet de botte shovel er in, nee, laagje voor laagje, en heel voorzichtig werd alles nagekeken. Dat raakt je. Zoveel moeite, zoveel werk, zoveel geld, zoveel betrokken mensen, en dat voor je broer en de andere vermisten. We hebben alles opgenomen op video. En je kon die adjudant gewoon aanspreken, echt een betrokken man. Halverwege zei hij dat de kans om lichamen te vinden kleiner werd. Het was ook maar een klein stukje dat werd onderzocht, en het was ook zo'n moeilijk terrein.

We hebben toen getwijfeld of we de zusters en broer zouden inlichten, en dat hebben we toen toch gedaan. Dan was de teleurstelling minder. Dus toen het bericht kwam was het jammer, maar het was ook helemaal goed, zo. Stel je voor dat er maar een paar waren gevonden, en de anderen niet? Wat een spanning, bloedonderzoeken, Justitie erbij, wat een verdriet, en is het dan nog wel zo waardig allemaal? Nee, het is helemaal goed zo. Het is helemaal zeker dat ze daar liggen. Misschien wat meer naar links, wat meer naar rechts, of wat meer naar achteren, maar ze liggen daar. Allemaal. Bij elkaar. Het is niet meer een dumpplek, maar door alle inspanningen en het monument is het een geweide plek geworden.

Mijn oudere zusters en broer vonden het heel fijn dat ze alles nog konden meemaken. Dit is zo'n mooie afsluiting voor ons. We kunnen nu naar de Appelbergen als begraafplaats, en we kunnen meelopen met de 4-mei tocht in Hoogezand, want die gaat ook langs de executieplaats (bij Kappa).

Dit is een bekroning voor al het werk. Ik deed al het speurwerk voor mijn broer en voor mijn eigen rust en voor de familierust. Die rust hebben we nu. We voelen ons nu ook heel serieus genomen, heel erkend. Misschien zijn er mensen teleurgesteld omdat ze niet gevonden zijn. Dan zou ik willen zeggen: ze liggen daar allemaal, ze liggen al zeventig jaar bij elkaar, en ze liggen nog steeds allemaal bij elkaar, maar de dumpplek is nu een begraafplaats geworden. En we hebben gezámenlijk op een hele mooie manier afscheid genomen. Het heeft een plek gekregen. Dat zou ik willen zeggen.

Nu is er rust. Maar vergeten... vergeten doe je het nooit meer.'

Interview: Truus de Witte