Wat de oarloch mei ús die

Joke Folmer

Toen ik 18 jaar was ben ik betrokken geraakt bij het verzet. Eerst bracht ik op de fiets pakketjes rond in mijn mandje. Het vreemde is dat ik nooit werd gecontroleerd door de Duitsers. Er is wel eens gezegd dat ik er heel onschuldig uitzag. Mogelijk heeft dat er mee te maken gehad.

Vanaf 1942 raakte ik verzeild in de smokkel van mensen voor wie Nederland te gevaarlijk was. Ik heb in de oorlog meer dan 300 mensen over de grens met België gebracht, waaronder zo'n 120 geallieerde piloten. De vliegers waren neergestort in Nederland en moesten terug naar Engeland om opnieuw deel te nemen aan bombardementsvluchten.

Ik bracht ze meestal per trein richting Belgische grens. Voor het oog reisde ik alleen. De piloten waren vermomd als Hollandse jongens. Ze moesten mij de hele reis in de gaten houden en op een afstandje volgen. De spanning was soms ondragelijk. Dan riep ik mezelf tot de orde en drukte ik de angst weg. In 1944 ben ik opgepakt toen een pilotenlijn werd opgerold. Ik werd ter dood veroordeeld maar de chaos van Dolle Dinsdag op 5 september 1944 heeft mij gered. In ijltempo werden we door de bezetter naar kampen in Duitsland gebracht. Het doodsvonnis is nooit meer uitgevoerd. Uiteindelijk ben ik daar bevrijd door geallieerde troepen.

Na de oorlog heb ik Tiny Mulder leren kennen, die vanuit Friesland een belangrijk aandeel heeft gehad in de pilotenhulp. We zijn echt vriendinnen geworden. Maar spraken eigenlijk nooit veel over wat we beleefd hadden. Na de oorlog wilde je niet te veel meer omkijken. Ik denk dat we elkaar onbewust heel goed begrepen, omdat we hetzelfde mee hebben gemaakt.

Joke Folmer vertelt over de pilotenhulp in de aflevering Oorlog boven Friesland.